Expertises Sectoren

Delen

22.12.2020

De strafrechtelijke coronamaatregelen: “Nood breekt wet” en haar grenzen…

Wie niet horen wil, moet voelen. Dit is de nieuwe leuze in de aanpak van de coronacrisis door de overheid nu de feestdagen eraan komen. Met Kerst in aantocht laat ook de media zich niet onbetuigd. Zo zoomde zij in op de themazitting ‘lockdownfeestjes’. 122 corona-feestvierders moesten zich verantwoorden voor de politierechtbank te Antwerpen. Het mag nu wel voor eenieder duidelijk zijn: naast hoogoplopende boetes (in het kader van een onmiddellijke minnelijke schikking)[1], kan het parket de feestvierders zelfs rechtstreeks dagvaarden voor de strafrechter.

De vraag van 2020 luidde: vrijheid of gezondheid? Verschillende stemmen gingen op. Opinies vlogen in het rond. Het blijkt een uiterst moeilijke evenwichtsoefening tussen het algemeen belang en de individuele vrijheid.  Dat eenieder een flink stuk van zijn vrijheid moest opgeven, daar kunnen we niet omheen. Maar waar ligt de grens?  En zijn al deze maatregelen wel wettelijk?

Toen we in maart laatstleden met zijn allen overvallen werden door het virus, werd het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020 (thans opgeheven door het Ministerieel besluit van 28 oktober 2020 (hierna MB[2]) in stelling gebracht. Dit MB verwijst naar de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid als zijnde de wettelijke grondslag voor de uitgevaardigde vergaande vrijheidsbeperkingen en de daaraan gekoppelde strafsancties.

Artikel 182 van deze wet stelt bijvoorbeeld:

“De minister of zijn gemachtigde kan in geval van dreigende omstandigheden de bevolking, ter verzekering van haar bescherming, verplichten zich te verwijderen van plaatsen of streken, die bijzonder blootgesteld, bedreigd of getroffen zijn, en degenen die bij deze maatregelen betrokken zijn een voorlopige verblijfplaats aanwijzen; om dezelfde reden kan hij iedere verplaatsing of elk verkeer van de bevolking verbieden.”

Artikel 187 van de wet zou dan weer de grondslag moeten bieden om de overtreding van de verplichtingen te bestraffen. Het luidt als volgt:

“Weigering of verzuim zich te gedragen naar de maatregelen die met toepassing van artikelen 181, § 1 en 182 zijn bevolen, wordt in vredestijd gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, en met geldboete van zesentwintig euro tot vijfhonderd euro, of met één van die straffen alleen.”

De vraag rijst of deze artikelen wel een rechtsgrond bieden om bijvoorbeeld ‘lockdownfeestjes’ te bestraffen? Dekt de vlag de lading?

Nadat anderen hem reeds waren voorafgegaan bracht Johan Vande Lanotte, specialist grondwettelijk recht, in ‘De Afspraak’ in herinnering dat de wet betreffende de civiele veiligheid niet in het leven geroepen was voor een pandemie. De toenmalige wetgever had met deze wet rampen zoals overstromingen, uitzonderlijke branden, aardbevingen, enz… in gedachten. Dat verklaart ook de aard van de maatregelen die voorzien werden in deze wet, meer bepaald de bevoegdheid om in zulke omstandigheden enerzijds de bevolking verplicht te evacueren of bepaalde streken verplicht te doen verlaten en anderzijds om een verbod op te leggen zich te verplaatsen of zich in het verkeer te begeven. Vanuit hun aard zelve zijn deze dergelijke ‘rampgerelateerde’ maatregelen beperkt in tijd en ruimte. Laat dit nu net niet het geval zijn met de coronamaatregelen. Zij beperken zich niet tot de beperkte perimeter rond het overstroomd gebied dan wel de brandhaard, doch gelden in hun algemeenheid over het ganse grondgebied én zijn evenmin beperkt in de tijd (zij beperken zich alleszins niet tot enkele uren, dan wel dagen, doch strekken zich hoe dan ook over een langere tijd uit). Vande Lanotte’s besluit was dan ook duidelijk: deze wet is eigenlijk niet bruikbaar voor een pandemie, zoals de huidige coronacrisis.

Binnen gaan in een huis waar men niet feitelijk woont of gedomicilieerd is, al dan niet met andere mensen van verschillende huishoudens, al dan niet met het oog op een lockdownfeestje, kan inderdaad moeilijk bestempeld worden als “de verplichting in hoofde van de bevolking om zich te verwijderen van bepaalde plaatsen of streken, die bijzonder blootgesteld, bedreigd of getroffen zijn“.

Bij nader toezien is het dan ook ernstig voor discussie vatbaar om dit artikel aan te grijpen om lockdownfeestjes te bestrijden. Dit heeft natuurlijk  zijn gevolgen voor de legaliteit van de toepasselijke straf bij een eventuele inbreuk. In het strafrecht geldt het principe: “geen straf zonder wetsbepaling” (legaliteitsbeginsel cfr. de artikelen 12, lid 2 en 14 van de Grondwet).

Hoe moeilijk de omstandigheden ook zijn, het lijkt ons toch cruciaal dat de overheid steeds dit principe blijft respecteren. Sommigen gaan zelfs een stapje verder. Zij argumenteren dat deze principes uitgerekend in tijden van crisis gerespecteerd moeten worden. Wij zijn alleszins van oordeel dat naarmate de crisis langer aansleept de kwestie van de wettelijke grondslag almaar prangender wordt. Bij de eerste lockdown kon nog gesteld worden dat éénieder – ook de wetgever – in snelheid genomen werd. Naarmate de tijd vordert, gaat dit argument almaar minder op. 

De roep om een ‘coronawet’[3], zoals dit al het geval is in Nederland, klinkt dan ook steeds breder en luider. Ook naar ons oordeel is dergelijk wettelijk kader broodnodig. Al was het maar omdat men op langere termijn precedentswaarde dreigt te ontlenen aan deze uitzonderlijke maatregelen. Dat dit geen loos argument is, leerde het voorval met de burgemeester van een Antwerpse gemeente ons reeds in de afgelopen zomervakantie. Zonder dat er sprake was van enig acuut coronagevaar achtte hij problemen met hangjongeren reeds voldoende om al zijn inwoners te onderwerpen aan een algemeen geldende nachtklok. Het bevestigt slechts het gevaar van het ‘hellend vlak’. Het zou dan ook spijtig zijn mochten onze vrijheden ook nog eens toegevoegd worden aan de reeds veel te lange lijst van coronaslachtoffers.

Dergelijke pandemiewet zou dan ook de wettelijke verantwoording bieden voor de dikwijls vergaande inperkingen aan de individuele vrijheden evenals de daarmee gepaard gaande strenge straffen. In weerwil van wat sommigen voorhouden betekent een pleidooi voor dergelijke pandemiewet op zich geenszins dat men voorstander zou zijn van een ‘losser coronabeleid’…  Wél is het een pleidooi voor de rechtsstaat en de daarmee samenhangende rechtszekerheid. Rechtszekerheid voor éénieder, zowel voor de burgers alsook voor de uiteenlopende overheden, de uitvoerende macht, de rechters, het parket, de politiediensten die vandaag aan de slag moeten met een regelgevend arsenaal dat ten zeerste voor kritiek vatbaar is. Vandaag is de rechtszekerheid ver zoek.  Voorspeld mag worden dat dit ons allen zuur zal opbreken zodra de nood weer minder acuut is. Opnieuw zal er ergens te lande een rechter opstaan die de wettelijke grondslag van de maatregelen niet erkent en de betrokkenen vrijspreekt…[4]

We wachten dan ook in spanning op de aangekondigde pandemiewet…

Terwijl we dit artikel schrijven, wordt de boete voor lockdownfeestvierders verhoogd van 250 euro tot 750 EUR, voor de organisatoren zelfs tot 4.000 EUR (voorheen 750 EUR). Johan Delmulle, voorzitter van het College van procureurs-generaal, zegt uitdrukkelijk én in zeer klare taal: “Wanneer men door zijn houding in groep een duidelijk misprijzen laat blijken voor de inspanningen van de bevolking, de zorgsector en de politiediensten om de corona-epidemie de baas te kunnen en men een uitbreiding van de epidemie bewust in de hand werkt, moet men van de maatschappij weinig mededogen verwachten”.[5]

Deze eerste themazitting met 122 feestvierders betrof dan ook slechts een voorsmaakje van de thans nog 63 lopende dossiers. Meer dan 400 verdachten zullen de komende maanden  nog voor de strafrechter moeten verschijnen, en dit terwijl de feestdagen nog niet eens gepasseerd zijn.

Deze verstrenging bevestigt – eens te meer - de nood aan een duidelijke pandemiewet.



[1] Initieel respectievelijk 750 euro voor handelaren, de uitbaters en de organisatoren van een activiteit, dan wel 250 euro voor alle andere overtreders. Zie verhogingen van deze boetes hierna.

[2] Het ministerieel besluit van 28 oktober 2020, zoals gewijzigd door de ministeriële besluiten van 1 november, 28 november en 11 december 2020.

[3] Beter zou natuurlijk zijn een ‘pandemiewet’ of misschien zelfs een ‘crisiswet’ zodat het draagvlak breed genoeg is voor de toekomst.

[4] Zowel de politierechtbank Charleroi 22 oktober 2020, onuitg., als de correctionele rechtbank Kortrijk 20 juli 2020, onuitg., oordeelden reeds in die zin.

[5] Lees de volledige omzendbrief via https://www.om-mp.be/nl/nieuws.